De mier, de uil en de ezel

 

De ezel stond rustig wat te grazen onder de grote eik aan de rand van het bos, toen hij de mier zag langskomen met een ondefinieerbare last op haar schouders, die minstens twee maal zo groot was als zijzelf. “Mevrouw de mier, mevrouw de mier, neemt u niet te veel last op uw schouders?” De mier stopte en zei: “Dat moet u nodig zeggen, vorige week nog zag ik u gebukt gaan onder een enorme lading, die het grote mensen mens op uw rug had gesjord.”
“Dat was iets heel anders, uw last moet zo te zien stukken zwaarder zijn dan uzelf! Ik vind het bewonderenswaardig, begrijp me goed, maar er zijn grenzen.”
“Ach, wat zal ik zeggen? Die grens is bij mij door de natuur bepaald. Wij mieren zijn gemaakt om vijftig maal ons eigen gewicht te kunnen tillen. Dat zit nu eenmaal in ons systeem. Ik zou het erger vinden als een mensen mens voor mij de grens zou bepalen.”
De ezel staarde wat naar de boerderij in de verte en zei: “Tja, daar heeft u misschien wel gelijk in. Het enige wat ik kan doen als mijn grens is bereikt, is mijn voorpoten stijf houden en geen stap meer verzetten. Maar dat kost wel een hoop energie.”
“Waarschijnlijk meer energie dan het mij kost deze last te vervoeren.”
“Dat zou zomaar kunnen. Soms ben ik jaloers op mevrouw de leeuw. Zij is een ster in het bewaken van haar grenzen! Ze hoeft maar één keer te brullen, en alle dieren van het bos blijven bij haar uit de buurt.”
Meneer de uil, die op een tak van de eik had zitten luisteren, schraapte zijn keel en zei: “Als ik mijn bescheiden mening mag inbrengen, de grens van mevrouw de leeuw is dan wel overduidelijk, maar dat brengt ook eenzaamheid met zich mee. Toevallig hoorde ik haar laatst nog zeggen, dat ze graag eens bij de samenkomst van alle dieren zou zijn, zonder dat wij allen vol angst van haar zouden wegvluchten.”
De ezel keek omhoog en verzuchtte: “Natuurlijk mag u uw mening geven meneer de uil, maar als het over grenzen gaat, bent u toch wel de geluksvogel. U kunt vliegen. U heeft geen grenzen!”
De uil glimlachte, wipte een tak lager en zei: “Ah, een veel gehoord misverstand. Het is correct dat ik overal kan komen waar ik wil, maar het ontbreken van grenzen vormt een zeer groot risico. Laatst nog, hoorde ik van een duif die te ver was gevlogen en zó vermoeid was dat ze bij een grote mensen mens tegen het raam vloog. Geloof me, onbegrensd zijn is niet gezond!”
Het bleef een tijdje stil, tot mevrouw de mier haar last weer op haar schouders nam. “Goed, laten we allemaal maar doen waar we ons het meest prettig bij voelen. Ik wil de mierenhoop nog poetsen en al mijn kinderen voor zonsondergang binnen hebben.” En zonder om te kijken, liep ze het bos in.
“Wijze woorden,” zei meneer de uil, “als we dan ook maar op tijd stoppen. Als ik zo eens naar de grote mensen mensen kijk, doen we het als dieren nog niet zo slecht. We luisteren goed naar de aard van het beestje.”
Hij spreidde rustig zijn vleugels, knikte vriendelijk en vloog met een sierlijke boog richting de einder. De ezel keek hem na, tot hij hem niet meer kon zien.

 

© Els Coolen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.